Op een iets of wat kille maar toch droge dag bezochten we op 1/04/2017 met wel tien belangstellenden het domein Raversyde te Oostende op zoek naar lichenen. De inventarisatie gebeurde in het kader van de opmaak van een natuurbeheerplan voor het provinciaal domein Raversyde door studiebureau Greenspot in opdracht van de Provincie West-Vlaanderen. Op dit domein zijn heel wat oorlogsrelicten van WOII (Atlantic wall) aanwezig. Aangezien we in de eerste plaats in de begroeing van deze relicten geïnteresseerd waren begon onze inventarisatie met de bakstenen muren van een open loopgraaf. Nadat de sleutel voor steenbewonende soorten uitgedeeld was begonnen we aan onze identificaties. Een abundant aanwezig licheen met wit thallus en zwarte apotheciën waarvan sommige exemplaren grijs berijpt zijn plaatste de deelnemers al direct voor een serieuze boterham. Een iemand opperde met veel aarzeling de naam Cementkorst (Diplotomma alboatrum) maar dat was toch een schot in de roos. Omdat er ook een vorm bestaat met viercellige sporen (D. epipolium) werd een stukje verzameld. Microscopisch nazicht bevestigde dat het hier inderdaad om D. epipolium ging maar de veldgids korstmossen (van Herk & Aptroot 2004) vermeld dat het niet zeker is dat dit een aparte soort naast D. alboatrum betreft. Citroenkorsten (Caloplaca’s) waren er vele en ze waren niet steeds gemakkelijk van elkaar te onderscheiden. Gelobde citroenkorst (Caloplaca flavescens) bleek helemaal niet zo wasachtig dan hij volgens de sleutel werd verondersteld te zijn, maar vrij sterk berijpt, een kenmerk dat volgens de veldgids korstmossen (van Herk & Aptroot 2004) eigenlijk afwezig zou moeten zijn. Invloed van het zeeklimaat? Af en toe werden we ook geconfronteerd met gelei- en zwelmossen die her en der in de voegen van de muur hun plaatsje opeisten. We meenden zowel Muur- als Kalkzwelmos (Leptogium turgidum en L. schraderi) te kunnen onderscheiden maar waren toch niet steeds 100% van elke exemplaar overtuigd. Ook Bolletjesgeleimos (Collema fuscovirens) vergde langdurig en zorgvuldig observeren om de bolletjes (bolronde isidiën) te kunnen zien. Een bleekgele citroenkorst met ook wittige gedeelten konden we niet anders dan Caloplaca limonia benoemen. Deze is nog niet gedoopt met een Nederlandse naam. Geelwitte citroenkorst lijkt een passende benaming (Foto 2).
Boven op de muur van de loopgracht konden we nog twee soorten aan onze lijst toevoegen: Zwarte schotelkorst (Tephromela atra) en Grijsgroene steenkorst (Lecidella scabra). Nog hadden we er niet genoeg van en voor het middageten bekeken we een houten loopbrug. Ook deze plaatste ons nogmaals voor een taxonomisch probleem. Een geelgroene korst met apotheciën met een geelgroene rand en een C+ oranje reactie van het thallus bracht ons tot Twijgschotelkorst (Lecanora confusa), een nog niet met zekerheid uit België opgegeven licheen. Aangezien we het niet konden verzamelen om het grondig te onderzoeken plaatsen we deze determinatie onder de noemer Lecanora cf. confusa (Foto 3).
Na de middagpauze op een bank in de zon bekeken we het struikgewas, vooral bestaande uit abeel met enkele verspreid staande hoge bomen aan het westelijk uiteinde van de Batterij Aachen. Al snel werd ons een keur aan schriftmossen (Opegrapha’s) voorgelegd waarvan de meeste recent aan een ander geslacht toegewezen werden. We zagen Kort schriftmos (Alyxoria varia), Zwart schriftmos (Arthonia atra) en Verzonken schriftmos (Pseudoschismatomma rufescens). Van een mogelijks 4de, 5de en 6de soort werd materiaal verzameld en nadien microscopisch onderzocht waarbij (Opegrapha niveoatra en O. vulgata) als extra soorten naar voor kwamen. Ook het sinds een tiental jaar sterk toegenomen Isidieus vingermos (Physcia clementei) was van de partij. Maar de meest interessantste vondst moest nog komen. Op één enkel populier stonden drie soorten takmos (Ramalina): Melig takmos (R. farinacea), Trompettakmos (R. fastigiata) en één heel mooi ontwikkeld exemplaar van Waaiertakmos (R. lacera) of Breed takmos (R. canariensis) (Foto 4).
Omdat we, ondanks het herhaaldelijk nalezen van wat er in Sleutelen met lichenen (Vermeulen s.d.) en de veldgids (van Herk & Aptroot 2004) over deze twee soorten vermeld wordt, niet tot een overtuigende determinatie konden komen, werd een stukje afgesneden om de chemische kenmerken hiervan te achterhalen. Onder de UV lamp trad geen wit verkleuring op waardoor we tot Waaiertakmos besloten. Na het bos stond nog één enkele bunker op het programma. Hierop werd Zuidelijke citroenkorst ( Caloplaca albolutescens) in grote aantallen aangetroffen in het gezelschap van de erop gelijkende Witte citroenkorst (C. teicholyta) zodat een goede vergelijking mogelijk was. Moe maar zeer voldaan, zowel door het groot aantal deelnemers alsook door de vele bijzonderheden die we mochten aanschouwen, reden we terug naar huis.
Thuis vonden we tussen het meegenomen materiaal nog Telogalla olivieri, een lichnicole fungus zonder Nederlandse naam op Xanthoria parietina (Groot dooiermos) (Foto 5).
De kogel is door de kerk. Onze bestemming voor het weekend van 2017 ligt vast. We kozen dit jaar het zekere voor het onzekere en trekken naar de streek rond Dinant in de Maasvallei. De verwachtingen qua spectaculaire vondsten zijn bij deze hoog gespannen! Lees er meer over en schrijf je in hier!
De laatste lichenenexcursie van de VWBL in 2016 vond plaats op 5 november. Het betrof een excursie in het kader van het Atlasproject provincie Antwerpen. In het uurhok C5.37 hadden we in het verleden al 56 soorten gevonden op de kerk van Sint-Jozef-Olen en in het natuurgebied de Zegge. Nu wensten we deze lijst verder aan te vullen met een bezoek aan de kerk annex kerhof van Onze-Lieve-Vrouw-Olen, het natuurgebied Mossselgoren, een zandvlakte gelegen tegenover het bedrijf Umicore en enkele laanbomen. Met acht deelnemers vertrokken we aan de kerk van Sint-Jozef-Olen op een droge maar eerder kille dag (10°C) op zoek naar de ingang van het natuurgebied Mosselgoren. Op de website hadden we gelezen dat die zich bevond in de Haverbeemden. Dit bleek een weg langsheen het kanaal met talrijke goed geëxponeerde jonge en oude Quercus robur, Q. rubra, Acer en zelfs één Fraxinus excelsior. Deze oportuniteit konden we niet zo maar aan ons laten voorbij gaan.
Een grondige exploratie van een deel van deze bomen was goed voor 51 streepjes op de lijst (48 lichenen en 3 lichenicole fungi). Met soorten als Lecanora muralis, L. dispersa, Caloplaca citrina, Physcia caesia, P. dubia en Rinodina oleae kenmerkte de boomvoet zich door een sterk nitrofytisch flora. Waarschijnlijk zijn deze voeten een paradijs voor plassende honden. Maar ook hoger op de stam konden maar drie acidophyten genoteerd worden: Lepraria incana, Evernia prunastri en de eerder zeldzame Trapeliopsis granulosa.
De grond tussen de bomen zorgde voor verrassingen met Cladonia humilis, Peltigera didactyla en P. rufescens. Toen we klaar waren bleek het al half twaalf te zijn. Eenmaal aan het gebied zelf aangekomen bleek dit lichenologisch niet direct veel belovend te zijn. En omdat enkele van de deelnemers ons maar tot de middag konden vergezellen besloten we het gebied links te laten liggen en op zoek te gaan naar een een café waar we onze boterhammen konden nuttigen. Na de maaltijd en omdat we ons intussen toch al in Onze-Lieve-Vrouw-Olen bevonden reden we naar de kerk. Eerst inventariseerden we de bakstenen kerkmuur. De kerk zelf was schoon gemaakt en het kerkhof bleek ook geen hoogvlieger. Weinig oude graven kon men er aantreffen. Maar dankzij een granieten gedenksteen (met onder meer Acarospora rufescens, Buellia aethalea, Lecanora polytropa en Scoliciosoprum umbrinum) en een betonnen kruisbeeld konden we toch nog een aantal soorten aan ons lijstje toevoegen. Na het kerkhof trokken we naar een zandvlakte tegenover Umicore. Het was wel even zoeken voor we de juiste locatie haddden gevonden. Meest opvallend was de talrijke aanwezigheid van Diploschistes muscorum, Placynthiellla uliginosa en Stereocaulon vesuvianum, de laatste zowel op steen als rechtstreeks op de grond. Tot slot verkenden we nog de talrijke eiken in de Draaivennen maar daar was niets op te beleven. Uiteindelijk konden we toch nog 46 soorten aan de lijst van uurhok C5.37 toevoegen. Een uurhok met 102 soorten zit boven de goeie middelmaat. Zeker als we kijken naar het aantal epifyten.