De kerk van Sint-Trudo in het centrum van Meerhout was op 28 mei 2016 de eerste locatie die door de zes aanwezige lichenologen bekeken werd. Meest interessant was de muur rond het voormalig kerkhof. Boven op de bakstenen vonden we een zeer groot aantal exemplaren van Xanthoparmelia loxodes (Bruin hunebedschildmos, Foto 1) alsook een aantal individuen van Rhizocarpon geographicum (Gewoon landkaartmos, foto 1). In de voegen troffen we Botryolepraria lesdainii (Groene poederkorst). Deze locatie was goed voor 55 streepjes op de lijst. Om half twaalf waren we klaar met de inspectie van de kerk en het kerkhof waarna we ons in twee groepen splitsten. Drie deelnemers trokken huiswaarts, de drie resterenden zochten en vonden een café waar de boterhammen genuttigd mochten worden. Gezien de aangename temperatuur deden we dat buiten op het terras. Na de middag verlieten we het centrum van Meerhout en reden we naar de hondenschool Verenigde hondenvrienden waar we een aantal oude eiken aan een grondig onderzoek onderwierpen. Totaal onverwacht vond Leo een mooi ontwikkeld exemplaar van Ramalina lacera (Waaiertakmos, foto 2). Met een cuteermes werd voorzichtig een klein stukje afgesneden om met UV-licht te testen (UV-) ter onderscheid met Ramalina canariensis (Breed takmos). Op de derde locatie, een aantal populieren en eiken gelegen tussen weilanden in het landelijke Meerhout, werd als meest bijzondere soort een exemplaar van Dendrographa decolorans (Purperkring) aangetroffen. In het naast een weiland gelegen loofbos met voornamelijk els en wilg konden we de hand leggen op Piccolia ochrophora (Licht muggenstrontjesmos) op vlier. De volgende locatie, dikke populieren langsheen de Grote Nete, was rijk aan bijzondere soorten waaronder talrijke exemplaren van Parmelina tiliacea (Lindeschildmos) naast Buellia griseovirens (Grijsgroene stofkorst), Pyrrhospora quernea (Grove mosterdkorst) en nogmaals Dendrographa decolorans. Om te eindigen bekeken we nog een aantal haagbeuken in een villawijk waarbij we vooral een aantal lichenicole fungi aan onze reeds lange lijst konden toevoegen.
Lichenologisch verslag VWBL – excursie Maffle (Ath)
16 april 2016
Aanwezigen: Daniel De Wit, Filip Fleurbaey, Laura Hoebeke, Jackie Poeck, Dries Van den Broeck en Leo Vanhecke.
Opzet: Mossen- en lichenenexcursie naar een oude, ondergelopen steengroeve met bijhorende kalkoven, een openluchtverzameling van allerlei stenen en getuig van de mijn, een spoorweg en kanaaloever met bijhorende verboste gronden. Een gezamenlijke excursie voor lichenen- en mossenadepten. Het betreffende IFBL-hok f3-43-24 gelegen in de vallei van de Dender.
De steengroeve waarvan de uitbating in 1951 stopte met zijn bijhorende infrastructuur is een beschermd gebied van 16,46 ha, gelegen tussen de spoorweg Aat - Lens en de Dender, zuidwest van Aat en ons eerste aandachtspunt in het hok. Wegens de aanwezigheid van vele leergierigen en een uitstekende leermeester, werd de sleutel voor de steenbewonende lichenen op haar betrouwbaarheid in het veld getest. Buiten één pietluttige aanvulling was hij glansrijk geslaagd en zal hij zelfs met de toevoeging van de wetenschappelijke namen graag gebruikt worden om de volgende generatie lichenologen op te leiden. De eerste locatie betrof een hardstenen muur tussen de straat en de dieper gelegen Ancienne Carrière Rivière waarop we ‘gewone’ maar nog steeds moeilijke steenbewoners konden vinden. Ter verduidelijking van een FAQ, een foto met Aspicilia of beter gezegd (?) Circinaria contorta (rond dambordje) die C. calcarea (plat dambordje) in de greep houdt. Beiden hebben ‘aspicilioide’ ingezonken apotheciën maar waar C. calcarea met zijn wit prothallus een gebarsten thallus heeft, zal het nooit zoals C. contorta individuele areolen vormen. Duidelijk als ze naast mekaar staan.
Eveneens op te merken waren de vondsten van Collema’s (geleimossen): Collema crispum (gewoon geleimos) op beton, C. tenax (dik geleimos) terrestrisch en zeker de vondst van C. auriforme op beton waarvan er nog geen waarnemingen in het Brabants district genoteerd zijn. Het verschil tussen de twee steenbewonende Collema’s is dat C. crispum schubvormige isidiën heeft en schelpvormige lobben en C. auriforme bolronde isidiën en vlakke lobben.
Locatie twee bestond uit de beboste randen van de steengroeven. Opvallend was de nadrukkelijke aanwezigheid van lichenen met trentepohlia algen (draadvormige groenalgen wier bladgroen verborgen is door het aanwezige carotinoide en daardoor als een rosse vlek op de boomschors te zien is). Deze trend zet zich overal door en konden we hier ook merken aan de aanwezigheid van Anisomeridium polypori (schoorsteentje), Opegrapha rufescens (verzonken schriftmos) en Porina aenea (schors-olievlekje). Een mooie parasiet op een licheen betrof Lichenochora weilii op Physconia grisea (grauw rijpmos).
Gezien de magen begonnen te grollen gingen we samen met de bryologen, na wat sms-verkeer, een volkoren- en een glazen boterham eten in het Maison du Peuple ter voorbereiding van 1 mei. Deel drie zou de apotheose moeten zijn, want het betrof het Museum van de Belgische Blauwe Hardsteen die in open lucht een keur van stenen, verroeste kranen en loopbruggen aan een invasie van korstmossen vrijgaf. De hoeveelheid aan lichenen was er inderdaad en zelfs een paar merkwaardigheden zoals Acarospora smaragdula (bleek steenschubje), nog niet vermeld voor het Brabants district, Scoliciosporum umbrinum (steenspiraalkorst), Stereocaulon vesuvianum (grof korrelloof) ook nieuw voor het district en Trapeliopsis flexuosa (blauwe veenkorst). Acarospora smaragdula is voor onze en de Duitse checklist overgegaan naar Myriospora rufescens terwijl de Nederlanders het nog niet afgesplitst hebben. Er waren nog wat stukken over in het hok om te onderzoeken maar het geziene volstond duidelijk om met de opgedane kennis te stoppen voor deze dag en Dries nogmaals te bedanken voor de goede begeleiding.
Het is geen sinecure om een excursie te organiseren waar zowel mossen- als korstmossenliefhebbers aan hun trekken kunnen komen, maar met de “Anciennes Carrières de Maffle” meenden we hier toch aan tegemoet te komen. Het betreft een klein natuurreservaat, dat een voormalige groeve van blauwe hardsteen, of de petit granit herbergt. Er is zelfs een klein museumpje over deze industrie op de site geïnstalleerd. Blauwe hardsteen is een Devonische kalkgesteente die in het Brabantse landschap ten zuidoosten van Brussel (tussen Soignies en Doornik) dagzoomt. De focus van de excursie lag dan wel op bossen rond de steengroeve (vooral rond de groeve van de Ancienne Carrière Rivière), toch werd eerst halt gehouden bij een grote Noorse Esdoorn (Acer Platanoides) met karakteristieke epifyten zoals o.a. Gewoon zijdemos (Homalothecium sericeum) en Knikkersterretje (Syntrichia papillosa). Wat verder werd de muur van blauwe hardsteenblokken met betonafdekking bekeken en hier noteerden we o.a. Barbula sardoa, dit is een soort verwant aan Gewoon smaragdsteeltje (B. convoluta) maar dan met opvallend dwarsgegolfde blaadjes. Verder vonden we op de muur een 10-tal soorten waaronder muurknikmos (Bryum radiculosum), Voegenmos (Gyroweissia tenuis) en Gesteelde haarmuts (Orthotrichum anomalum). Het meest – voor de bryologen – interessante deel van het gebied was echter een ruderaal eiken-haagbeukenbos ten noorden van de Carrière de Rivière met daarin verspreid achtergelaten blauwe hardsteenblokken, wat een gevarieerde reeks schaduwrijke micro-habitats opleverde. Opmerkelijke soorten waren mooi ontwikkeld Groot touwtjesmos (Anomodon viticulosus), Struikmos (Thamnobryum alopecurum), Spatelmos (Homalia trichomanoides), Slank snavelmos (Rhynchostegiella tenella) en Penseeldikkopmos (Sciuro-hypnum populeum). Soorten die in de Brabantse leemstreek niet algemeen zijn, maar die hier door de aanwezigheid van rotssubstraat toch het geschikte milieu vinden.